Het is 14 augustus 1637 als twee koeherdertjes in de beemden van Duffel een twaalf centimeter groot Mariabeeldje vinden. Dat beeldje zit verborgen in een wilg. Het is het begin van een intense verering voor Onze-Lieve-Vrouw.
Driehonderd jaar later, in 1937, trekt de eerste kaarskensprocessie door de straten van Duffel. De processie telt zowat vijfduizend deelnemers.
Jaarlijks gaat op 14 augustus de processie op de vooravond van Maria Tenhemelopneming opnieuw uit.
Deelnemers verzamelen om 20 uur op het plein voor de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Goede Wil. Daar zijn kaarsjes met windkapjes verkrijgbaar. Terwijl de processie gevormd wordt, kan men al meebidden met de voorbidder.
De processie vertrekt om 21 uur aan de kerk.
Via een geluidsinstallatie langs het parcours kunnen de processiezangers mee bidden en mee zingen met het koor. Verscheidene koren en verenigingen zullen mee opstappen. Naar goede gewoonte sluit een praalwagen met het feestelijk getooide Mariabeeldje de processie af. Dit moet zowat het kleinste beeldje in Vlaanderen zijn. Klein van afmetingen, maar groots van inhoud. Nog velen vereren Maria en dragen haar hoog in het vaandel. Inwoners van de straten waar de processie voorbijtrekt, versieren traditiegetrouw hun gevels met Maria-beeldjes, bloemen en vlaggen.
Na afloop van de processie volgt op het kerkplein een openluchtmis, met achthonderd zitplaatsen. Vervolgens is er gelegenheid tot individuele zegening met het wonderdadige Mariabeeldje.
Een kort woordje geschiedenis
Dit evenement vond voor de eerste maal plaats in 1937. Men bracht toen de vinding van het wonderdadig Mariabeeldje in herinnering van driehonderd jaar daarvoor. De geschiedenis is zeker voldoende bekend. Twee koeherdertjes, Janneke Maes en Peterke Van den Brande, vonden in 1637 in een wilg dit mooie kleinood, amper 12 cm groot op de vooravond van het Feest van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart.
Op dat ogenblik was er te Duffel één kerk, namelijk de St. Martinuskerk met witheer Jan Schaluynen uit Tongerlo als pastoor. Die verbleef in het prachtige kasteel Ter Elst. Vlak in de buurt verbleef markies Floris de Merode op het kasteel Muggenberg. Beide hoogwaardigheidsbekleders werden nog dezelfde avond van de vinding van het beeldje op de hoogte gebracht. Beiden reageerden anders. Pastoor Schaluynen stond eerder wantrouwig en wilde het beeldje opbergen in de kerk van St. Martinus. Maar Floris de Merode organiseerde zo goed als onmiddellijk een houten kapel op de vindplaats. Timmerman Antoon Van Brecht bouwde de houten kapel voor 30 gulden. Ze was ongeveer zeven op acht meter groot.
De volgende jaren ging de verering van het miraculeus Mariabeeldje regelmatig spectaculair op en neer. Zo is het de eerste jaren een overrompeling, een stormloop naar de houten kapel te Duffel. Er werd ter plaatse een overtocht van de Nete georganiseerd omdat enkele jaren voordien de brug over de rivier vernield was. Een overzet werd ingelegd. Tongerlo regelde een aantal penitentiaris. Zo vinden we in een kasboek van toen dat op één dag 800 gulden werden ontvangen. Met bisschoppelijke vergunning werd op 23 maart 1638 een eerste mis opgedragen. Duffel was toen sterker in trek dan het Mariaoord van Scherpenheuvel. Daardoor werde het initiatief genomen om de houten kapel door een stenen gebouw te vervangen.
Na heel wat tribulaties tussen bisdom, parochie en de wereldlijke overheid kwam het er dan toch van. Op 21 november 1646 wijdde bisschop Gaspar Nemius, bijgestaan door abt Wichmans, de kapel in. De Mariadevotie groeide inmiddels altijd maar verder.
In 1647 werd de kapel geplunderd door Spaanse soldaten onder leiding van luitenant Spaen. Een monstrans, in bruikleen van de parochie St. Martinus werd vernield, het manteltje van het beeldje werd door een kogel doorboord, mensen werden gegijzeld, maar uiteindelijk liep alles nog goed af.
Tot in 1669 groeide de Mariadevotie nog altijd maar aan. Maar van dan af kwamen verschillende moeilijkheden de opgang beperken. Krijgsbenden van Lodewijk XIV maakten de streken onveilig, bandietenbenden waren er de oorzaak van dat de mensen minder op bedevaart kwamen. Daarenboven sloeg de zwarte pest ongenadig toe. Het bedevaartsoord van Onze-Lieve- Vrouw te Duffel kwam in verval.
In 1683 werd het beeldje samen met goud, zilver, kelken en andere godsdienstige voorwerpen gestolen. De daders werden gevat en veroordeeld. Toevallig werd het beeldje, dat ze weggeworpen hadden, in een bos in Kontich teruggevonden en in een praalstoet terug naar Duffel gebracht.
Tijdens de Franse overheersing en het Hollands Bewind ging het van kwaad naar erger. De kapel werd aangeslagen en verkocht aan brouwer Segers. . Het beeldje werd door zijn heldhaftige zoon Johannes Franciscus Segers gered toen hij er mee op de loop ging, achternagezeten door Franse soldaten. Hij verstak er zich mee in een stromijt. De soldaten doorstaken de mijt met hun bajonetten, maar gelukkig raakten ze hem niet.
In 1822 verkocht Segers de kapel terug aan de geestelijke overheid. Van toen af was de devotie eerder zwak. Het sleurde zo wat aan. Maar er werden regelmatig missen opgedragen zodat de stenen kapel uiteindelijk te klein werd. In 1939 werd begonnen met de vergroting van de kapel. Door oorlogsomstandigheden bleef die vergroting ook wat in de uitvoering steken tot op 1 december 1942. Er werd een kapelaan, met name Victor De Schutter, aangesteld. Tot uiteindelijk op 24 juli 1948 de kapel parochiekerk van Duffel Onze-Lieve-Vrouw werd gebombardeerd.
Sindsdien hebben we hier enkele pastoors gehad, met name pastoor De Schutter, pastoor schipper Van den Bussche, pastoor Flor Rens, en tenslotte nu pastoor Jan De Kinder.
Heropleving devotie .
In 1937, bij de viering van 300 jaar vinding van het wonderdadig beeldje werden grote feestelijkheden georganiseerd. Aartsbisschop Ernest Van Roey legde de eerste steen voor de vergroting van de kapel. Er werd een grootse Mariaprocessie georganiseerd en de eerste Kaarsjesprocessie( met 5000 deelnemers). Voornamelijk pastoor De Schutter, pastoor Mabesone van St.Martinus en archivaris Resseler waren hier de grote promotors van.